Als een dansende sprinkhaan komt hij binnen. Alles aan hem is gejaagd, opgefokt. Zijn ogen schieten alle kanten op. Hij scant de kamer, laat zijn ogen heel even rusten op de boekenplank. Nerveus geef ik hem de espresso. Het intakeformulier heb ik wel drie keer gelezen, ik heb overlegd met mijn supervisor. Een crimineel met persoonlijkheidsproblematiek, nog geen jaar uit de gevangenis. Zijn tante had gegoogled en haar oog op mij laten vallen. ‘Iemand met levenservaring’, had ze gezegd. ‘Beter dan die hockeykutjes van De Waag’, voegt hij daar in mijn spreekkamer aan toe. Ik kijk hem aan en zeg dat hij een contract moet tekenen. In dat contract heb ik geprobeerd al mijn angsten te bezweren. Geen fysiek contact, geen telefonisch of mailcontact buiten de afspraken om. Bij punt 1 begint hij te lachen. ‘Je bent veel te oud voor mij!’. Met mijn supervisor heb ik mijn ‘persoonlijke hygiëne’ besproken: goed voor mezelf zorgen. Alleen sessies in de ochtend, nooit alleen met hem in het gebouw en genoeg hersteltijd voor ik de volgende cliënt ontvang. Het gaat in deze eerste sessie over zijn gewapende overval, de seksuele relatie met zijn gevangenispsycholoog, de wietplantage van zijn vriend en de dood van zijn moeder. En over de plannen die hij smeedt om een bom onder de auto te leggen van zijn laatste psycholoog. Ik praat nog een keer met mijn supervisor, mijn collega en mijn partner. Die zeggen allebei: niet doen. Ik doe het toch.
Het is een jaar later. Je mag eigenlijk geen favoriete cliënten hebben, als psycholoog. Toch heb ik die nu, alhoewel hij mij ongevraagd zegt dat hij toch maar de zoveelste cliënt voor mij is. Dat is niet zo. Ik voel me verwant aan zijn moeder die, toen ze doodging, net zo oud was als ik nu. Sinds haar ziekte zich openbaarde, op zijn twaalfde, zijn de deuren van het fort langzaam maar zeker gesloten. Hardheid zou hem redden. Hardheid doet hem nu verzuipen. In de derde sessie huilt hij om zijn moeder. Boos veegt hij zijn tranen weg. Maar de brief die hij als opdracht aan haar moet schrijven, komt zijn pen niet uit. Zijn relaties lopen keer op keer op niks uit. ‘Ze willen toch geen crimineel’. Hij verliest zijn baan omdat hij in woede is ontstoken en dreigementen uitte. Zonder structuur in zijn dag, zonder het dagelijkse contact met collega’s glijdt hij verder af in de richting die hem vroeger status en vrienden gaf: de criminaliteit. Ik denk aan zijn moeder. Haar mooie kind dat ze moest loslaten. Ik denk aan mijn eigen zoon en kan een traan niet tegenhouden. Hij ziet het. Ik schaam me en vind mezelf onprofessioneel. Hij zegt dat het oké is.
Na een ruzie met zijn zus, het enige familielid dat hij nog heeft, is hij de weg volledig kwijt. Hij doet nog een poging passend werk te vinden via het reïntegratiecentrum van de justitiële inrichting. Het lukt niet. We praten over de voor- en nadelen van het opzetten van een coke-lijn tussen Spanje en Nederland. De standaardvraag die tot nu toe altijd afdoende was, lijkt zijn magische kracht te hebben verloren. Wat zou je moeder tegen je zeggen?
De volgende keer komt hij niet opdagen.